Sniper’s alley

de Volkskrant 8 juli 2004

Sarajevo, 8 juli 2001

Beeld uit het vliegtuig, dat ik in steno noteerde in mijn opschrijfboekje: ‘Bomen die uit de kapotgeschoten huizen groeien.’

Op het vliegveld van Sarajevo blijken Dions koffers te zijn geplunderd; zijn laptop en cd-speler zijn verdwenen. Volgens ons hebben we de daders bij de bagageband zien wegrennen, maar de vliegveldpolitie is zeer traag en nauwelijks behulpzaam. Terwijl Dion en Marjan Lucas (de zich uit de naad werkende IKV-medewerkster ter plaatse) in een hokje worden verhoord, drentelen Manon, Rosita en het persclubje rond bij het busje dat ons de komende dagen door Srebrenica zal rijden. We zien veel militaire en officiële voertuigen met opschriften als MD, CMD en UM. We hebben een tolk die we – na een uur of zo – uit verveling vragen om ‘Een potje met vet’ in het Bosnisch te vertalen. Posuda puna graška, schrijft Elma, een 22-jarige studente politicologie, in mijn opschrijfboekje. Even later zingen Manon, Rosita en ik uit halfvolle borst: ‘Posuda puna graška… Posuda puna puna puna puna grashaska…’

Dan heeft Dion zijn aangifte voltooid en vertrekken we eindelijk naar de stad waar ooit het startschot voor de Eerste Wereldoorlog werd afgevuurd op Frans Ferdinand. Meteen na het vliegveld rijden we door een volslagen kapotgeschoten wijk en later over de zogenaamde sniper’s alley. In deze laan schoten Servische scherpschutters vanuit veroverde flatgebouwen op de heuvels om de stad op voorbijgangers. Het liefst schoten ze op logge dikke vrouwen en het allerliefst raakten ze hun benen, zodat de vrouwen op straat konden creperen, wachtend op hulp. Die hulpverleners werden uiteraard ook neergeschoten. Ik kende dit verhaal al langer, maar nu ik de straat zie waar deze gruwelijkheden daadwerkelijk plaatsvonden, lopen de rillingen over mijn rug.

Het is de eerste keer dat ik in een net uitgedampt oorlogsgebied ben. We zien een flatblok dat voor de helft in puin ligt en voor de andere helft wordt bewoond; een aan flarden gebombardeerd parlementsgebouw (in aanpalende gebouwen wordt tegenwoordig weer vergaderd); de resten van de kantoorflat waar op een niet-vernietigende verdieping eens de redactie van de Oslobodenje zetelde (het enige dagblad dat tijdens de oorlog bleef verschijnen). Dit is geen landschap om de onzegbaarheid van de waarheid of de fundamentele betekenis van de platoonse idee te bediscussiëren.

Fragment uit ‘Het leukste jaar uit de geschiedenis van de mensheid. Persoonlijke kroniek 2001’. De Arbeiderspers, 2002.