Suite

De Volkskrant, 7 juli 2011

Hopelijk is het me gegund eindelijk eens een persoonlijke column te schrijven. Deze woorden schrijf ik gezeten aan een mooie oude houten tafel in een suite van een hotel in Groningen. Eerder heb ik aan deze tafel gezeten, zwoegend op een column voor de Volkskrant. Dat had toen met Martin Bril te maken.

Ooit traden Bril, Chabot en ik op in de Groningse Oosterpoort. We hadden besloten te blijven slapen, Bril reserveerde voor ons allemaal een kamer. Bij aankomst in het hotel bleek het te gaan om luxe suites, die nogal drukten op de oorlogskas van onze theaterproductie. Martin zei, met Martiniaanse logica: ‘Het leven is te kort om in gewone hotelkamers te slapen.’

Anderhalf jaar later zouden Martin en ik te gast zijn bij het Groningse literaire studentendispuut Flanor. Wederom had Bril suites gereserveerd, dezelfde als de keer daarvoor. Door zijn opgevlamde ziekte moest hij echter op de dag voor ons bezoek afzeggen en ook – en dat was pas echt dramatisch – besluiten tijdelijk te stoppen met zijn dagelijkse column in de Volkskrant. Hij polste mij of ik hem, aanvankelijk voor slechts twee weken, kon vervangen.

Van jongsaf aan heb ik het verlangen gehad romans te schrijven. Het was nooit mijn ambitie om hoekjes in kranten of tijdschriften te vullen. Nu is het in Nederland voor een romanschrijver onmogelijk om niet ooit eens gevraagd te worden ergens een cursiefje te schrijven, Van Hockeyorgaan tot Personeelsbode: ieder blad smacht naar stukjes van schrijvers.

Vrijwel altijd levert dat teksten op die niet zouden zijn geschreven als er geen (ruime) geldelijke beloning tegenover stond. Bij Martin was dat anders. Bril was geen romanschrijver die columns ‘er een beetje bij deed’, maar een ware columnist: iemand die leefde voor zijn stukjes.

Op de donkere zonnige dag dat Martin noodgedwongen besloot zijn verbale levenslijn tijdelijk dicht te knijpen, vroeg ik hem waarover ik in godsnaam zou moeten schrijven als ik hem moest vervangen. Columneren zoals hij deed leek me onmogelijk zwaar. Altijd de druk. Altijd de deadline. Altijd de woedende zoektocht naar een onderwerp. Martin adviseerde me om persoonlijk te worden. ‘Schrijf over dat zieke kindje van je’, zei hij, nog schorder dan normaal.

En zo zat ik een dag later in een van onze vaste suites in Groningen te schrijven over mijn toen pasgeboren zoon, een herinnering aan hoe het knulletje net na zijn geboorte met een helikopter van Utrecht naar Groningen was vervoerd. Het was de eerste keer dat ik in een hotelsuite schreef over een gebeurtenis in mijn eigen leven, opgezweept door een deadline.

Als ik één moment Bril op het podium heb gemist, was het die avond bij de studenten van het literair dispuut. Bij het begin van mijn optreden las ik mijn allereerste Volkskrant-column voor, waarbij ik – heel onprofessioneel – volschoot bij de laatste alinea. [Red.: Lees die column: Glimlach]

Precies drie jaar later zit ik wéér aan die oude houten tafel van mijn vaste Groningse hotelsuite, dit keer uitgenodigd door Volkskrant-columnist en schrijver Joost Z., die vanavond te gast is bij Flanor. Er is veel gebeurd, ondertussen. Zoveel dat ik zojuist de beslissing nam dat dit de laatste keer zal zijn dat ik hier in deze te luxe kamer aan deze tafel een column schrijf – maar dat is verder persoonlijk.