Ter gelegenheid van de 75ste Boekenweek die gehouden wordt onder het motto Titaantjes – opgroeien in de letteren, schrijven 75 auteurs een brief aan hun jonge ik.
Titaantjes waren we verschijnt ter gelegenheid van de 75ste Boekenweek, 10 t/m 20 maart 2010.
Lees hier het stuk van Ronald Giphart:
He jongen!
Utrecht, herfst 2009 – Natuurlijk, jij zou het stuitende onzin hebben gevonden als je hoorde dat jouw oudere ik je op latere leeftijd een brief had geschreven. Een brief? En wie moet die in godsnaam lezen? Jij bent er toch niet meer? Vergelijk het met nabestaanden die hun overleden geliefden toespreken in de jij-vorm. Praten tegen een dode is de eerste fase van gekte, van het niet kunnen accepteren dat iemand is overleden. Een brief schrijven aan ‘jezelf als jongeling’ valt in dezelfde categorie. Ik hoor je zeggen: ‘Potsierlijke aanstellerij. Schrijvers schrijven boeken, geen brieven aan zichzelf.’
Ik hoef tegenover jou geen verantwoording af te leggen. Jij bent er niet meer en eigenlijk ben je er ook nooit geweest, althans niet in de gedaante die jouw oudere ik inmiddels van je heeft gemaakt, want ik heb een volledig geromantiseerd en gefabuleerd beeld van hoe wij als achttienjarige in het leven stonden. Je bestaat alleen nog in mijn geconstrueerde herinneringen.
Ik kan niet naar je op zoek – gesteld dat ik dat zou willen omdat ik nog maar weinig van jouw spullen uit die tijd heb. Een paar jaar terug hadden jouw latere echtgenote en ik een ondergelopen kelder, waardoor bijna jouw hele ‘literaire archief‘ verpapte tot papier-maché. Met een kruiwagen heb ik je uit mijn huis moeten scheppen.
Nu had ik al eens in een eerder stadium heel principieel veel van jouw verhalen en andere letterkundige neuspulksels in een vuilniszak gedaan, maar de overstroming maakte het af. Brieven van Bert en Jean-Marc (je beste vrienden en andersom), kopieën van brieven aan hen, schoolkranten [Red. Animo & De Uitlaat], gewichtige geschriften, aantekeningen, foto’s, gedichten, liedjes, scenario’s, toneelstukken, romanconcepten: ze komen nooit meer terug.
Jij zou hier je schouders over hebben opgehaald. Literatuur zit niet in de schaafsels, de kliekjes, het kladwerk en guitige parafernalia, maar in het eindresultaat: dingen met een kaft erom en een ISBN-nummer. Dat vond je toen en dat vind ik nu nog steeds. Al het andere is opsmuk en dikdoenerij. Ik ben niet nostalgisch of weemoedig, ik voel geen enkele heimwee naar de tijd dat ik jou nog was.
Onlangs las ik in een boek van een psycholoog (Douwe Draaisma) over het zogenaamde ‘reminiscentie-effect’, het raadselachtige verschijnsel dat stokoude mensen herinneringen hervinden van de tijd rond hun twintigste. Dit is opvallend omdat herinneringen aan hun latere jaren juist vervagen. Klaarblijkelijk is die periode dermate indrukwekkend dat we extra veel herinneringen opslaan in de verborgen harde schijven van ons geheugen. ‘Het wonderlijkste is misschien nog het besef dat er tegen de tijd dat het reminiscentie-effect in volle kracht toeslaat ook herinneringen zullen terugkomen waar je nu nog geen toegang toe hebt,’ schrijft Draaisma.
Wauw! Ik zou bijna zeggen: ik kan niet wachten tot ik dement ben! Wat zal ik me later kunnen herinneren waar nu nog een embargo op zit? Hoe geweldig was jouw leven toen? Wie weet blijk je te hebben meegedaan aan een Elfstedentocht. Mij is mijn deelname weggezakt in de beerput van het verleden, maar misschien heb jij in 1985 of 1986 meegekluund. Misschien ben je op wereldreis geweest, heb je fascinerende denkers ontmoet, relaties gehad met mysterieuze vrouwen, misschien heb je liefdesgedichten geschreven en meegedacht over het wereldraadsel.
Ik vrees dat het zal tegenvallen, mocht ik mijn geheugen hervinden. Mijn bestaan was waarschijnlijk net zo lijzig als ik me vijfentwintig jaar later nog voor de geest haal. Jij hebt jezelf op je zeventiende tot schrijver gebombardeerd en dat is zo’n beetje het enige opwindende dat ik kan bedenken. Wat ik me ervan herinner: schrijver worden was je enige doel. Op je achttiende schreef je literatuur met een chocolade-hoofdletter. Je zag een schrijvend leven voor je, een witte kamer, potten inkt, hoge stapels boeken. Geen verplichtingen, alleen de lokroep van het papier. Geen afleiding, alleen iedere dag te typen en te lezen. Een zelfgekozen eenzame martelaar voor de letteren, dat was wat je voor je zag.
Nou ja, eenzaam was je natuurlijk niet, want je martelaarschap werd gedeeld met Bert en Jean-Marc. Titaantjes uit Baarn waren we. Artistieke masturbanten. Dat ik hier op dit moment deze brief zit te schrijven heeft voor een groot deel met hen te maken, met onze toenmalige… laat ik het liefdesbrieven noemen, gewichtige epistels die Bert, Jean-Marc en jij elkaar schreven over het leven, de liefde en met name de literatuur. Zonder die brieven waren we vermoedelijk geen schrijvers geworden, ik althans niet. Die vriendschapsbrieven waren mijn speeltuin, straatvoetbal en leerschool ineen.
Ik ben ze kwijt, maar ik weet zo ook wel wat er in stond: puberaal gegein, veel literaire onmacht en wurgende lappen even onzekere als hoogdravende literatureluurse beslommeringen. Schrijven was ons wapen tegen de wereld, het bindmiddel van onze vriendschap. We waren onuitstaanbaar. Wie niets van literatuur begreep, zou nooit een vriend van ons kunnen worden.
Vele loodzware levensmotto’s hingen gekalligrafeerd boven onze werktafels. Palinurus, die één min of meer geslaagde roman en een autobiografie schreef, was onze grootleverancier van gewichtige citaten. Drie zinnen van hem onderschreven we met iedere vezel die we in ons hadden:
‘Hoe meer boeken we lezen, hoe duidelijker het wordt dat de ware functie van een schrijver het produceren van een meesterwerk is, en dat elke andere taak betekenisloos is […] Schrijvers die verdiept zijn in enig literair werk dat geen stormloop op de volmaaktheid is, zijn de dupe van zichzelf […] Om een gouden boek tot stand te brengen, om een kleed te weven dat een paar honderd jaar zal meegaan, is het noodzakelijk te voelen, te denken en te schrijven’ (uit: Het rusteloze graf, vertaald door Geerten Meijsing).
Ach ja. Och arme. Literatuur is voor de jeugd, daar ben ik inmiddels wel achter. Alleen jongeren hebben tijd om uren, dagen, weken van hun leven oeverloos over literatuur en hun rol daarin te mijmeren. Alleen puberalen nemen de literatuur zo serieus dat vriendschappen ervoor moeten wijken en liefdes erdoor breken. Niemand ernstiger dan de puber. Jij hebt jaren van je leven verspild met zelfgekozen dogma’s en verstikkende principes. Literatuur moet dit, een schrijver kan alleen maar zo, literatuur zal uitsluitend dat, een schrijver hoort zus.
Als men jou toen had gevraagd waar deze brief over moest gaan, zou er maar één antwoord mogelijk zijn geweest: of ik de schrijver ben geworden die jij toen voor je zag. Dat was de enige wezenlijke vraag.
Wees gerust, ik lijd een schrijvend leven, ik heb een witte kamer, potten inkt, stapels boeken en weinig verplichtingen. Ik leef van mijn cursor, van inkt op papier. Maar het verstikkende woord literatuur schrijf ik al een jaar of twintig niet meer met een chocolade-hoofdletter. Een eenzame martelaar voor de letteren ben ik nooit geworden, want daarvoor bleek het leven in al zijn lekkere lustige lastige laagheid veel te aangenaam.
Ben ik daardoor in jouw ogen een mindere schrijver? Zoals Al Pacino zegt in de film Glengarry Glen Ross: ‘So be it.’ Het laat me koud. Of ik de schrijver ben geworden die jij voor je zag vind ik ondergeschikt aan een veel belangrijker vraag.
Ruim vijfentwintig jaar na de stormlopen die we voorbereidden en de gewichtige beloften die wij elkaar in onze titaantjestijd deden, spreken en schrijven Bert, Jean-Marc en ik elkaar nog steevast iedere week. Jean-Marc is inmiddels de geestelijke vader van ’s lands bekendste vogeltjes, Bert debuteerde twee jaar geleden met een verpletterende roman (Begeerte heeft ons aangeraakt, vernoemd naar een van onze strijdkreten). Hebben jouw vriendschappen van toen de tijd overleefd? Ik schrijf deze brief niet voor jou, jonge geconstrueerde vriend, ik hoop dat Bert en Jean-Marc dit lezen. Als ik iets heb geleerd: vriendschap is sterker dan literatuur.
Einde.
Titel: Titaantjes waren we
Sub Titel: Schrijvers schrijven zichzelf
Grafische vormgeving: Karen Polder, Den Haag
Eindredactie: Just Enschedé
Lithografie: Spirit & Sketch, Amsterdam
Druk en afwerking: GGP Media, Pößneck (D)
ISBN: 9789059651050
NUR: 301
Jaar: 2010
Druk: 1ste
Uitgever: Stichting CPNB
Pagina’s: 302
Afmetingen: 30 x 245 x 175 mm
Gewicht: 758 gram
Type: Hardcover met stofomslag
Ter gelegenheid van de 75ste Boekenweek
Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek Amsterdam, 2010.
Inhoud: