De Volkskrant, 30 augustus 2011
Drie weken geleden schreef ik dat ik sinds een paar maanden vegetarisch probeer te eten, een voornemen dat ik minimaal een jaar hoop vol te houden. Ik was al een tijdje vleesmatiger (‘flexitariër’), maar dat ging me niet goed af omdat ik een sucker ben voor ‘voedsel waaraan ooit een gezichtje heeft gezeten’. Ik was een doordeweekse vegetariër, maar toen mijn weekenden zich langzamerhand begonnen uit te strekken van donderdagochtend tot dinsdagavond zag ik in dat ik de consumptie van vlees permanent moest bannen.
Niet dat ik spijt heb van mijn stukje, maar misschien had ik moeten beseffen dat zo’n mededeling spot, woede en enge bijval uitlokt. Aan de ene kant kreeg ik spontaan verzoeken van vegetarische sektes, dierenactivisten en andere vertegenwoordigers’ van de anti-vleestaliban, en aan de andere kant stuurden vrienden en kennissen uit mijn vleselijke leven me meewarige, pesterige en zelfs geïrriteerde brieven.
Iemand vroeg of ik mij wellicht moreel verheven achtte dat ik stopte met vleeseten. Dieptepunt was de reactie van de chef van het Utrechtse restaurant Wilhelminapark, die teleurgesteld in me was. ‘Vegetariërs mogen hier heus eten’, zei hij, ‘maar nooit van mijn leven zal ik ook maar één vegetarisch gerecht op de menukaart zetten.’
Zelfs van vegetariërs kreeg ik verbolgen reacties. Een mevrouw Evers uit Groningen vroeg me waarom ik ging proberen om een jaar lang geen vlees te eten. ‘Hoezo proberen?’, vroeg ze. ‘En waarom maar één jaar? Wat voor signaal geef je daarmee af? Dat als je het te moeilijk vindt, je zo weer kunt stoppen? Je helpt niemand door het te proberen, maar door het te doen. Wees geen slappeling.’
Ik schreef mevrouw Evers terug dat het me oprecht zwaar valt om geen vlees meer te kauwen. Inmiddels verkeer ik nu drie maanden in de geseling die vegetarisch koken heet. Op het gevaar af dat ik weer word overstelpt met brieven van goedwillende lezeressen die vertellen dat vleesloos eten minstens nét zo lekker kan zijn als de normale pot: er zijn natuurlijk geweldige vegetarische gerechten, maar grosso modo raak ik gestoord van die onvermijdelijke kaas, die weke tofu, die laffe vleesvervangers.
En dan valt thuis eten nog mee, maar een restaurant bezoeken is in de meeste gevallen een straf. Nederland heeft een zogenaamd vegetariër-vriendelijke horeca, wat wellicht komt doordat vegetariërs geen vergelijkingsmateriaal eten of sowieso geen smaak hebben.
Ik heb uitmuntende vegetarische maaltijden genoten bij restaurant Muller in Groningen en Merlet in Schoorl, maar veel vaker kreeg ik volstrekt inspiratieloos voedsel voorgeschoteld als geitenkaas met portobeIlo, of portobeIlo met geitenkaas. Opvallend is dat geen enkel restaurant imitatievlees serveert. Dat is het grote schisma in het land der vegetariërs: het ene kamp is pertinent tegen surrogaatvlees, het andere kamp ziet het als de toekomst.
Dit weekend probeerden wij, tussen de regenbuien door, te barbecuen, waartoe ik bij De Vegetarische Slager een vegetarisch bbq-pakket had besteld. De Vegetarische Slager is het Haagse geesteskind van een akkerbouwer en een topkok die vinden dat plantaardige vleesimitaties ‘spectaculair moeten zijn van structuur, bite en smaak’. Toegegeven, hun vegetarische hamburger smaakte veel beter dan een portobelloburger, maar toch nog steeds niet zo goed als mijn herinnering aan een burger van gemalen dierenlijk (ik hoop dat mevrouw Evers niet al te boos op me is). Wordt vervolgd.