Verscheen op 30 augustus 2008 in Volkskrant Magazine
Fotografie: Arjan Benning
Vis moet vers zijn, inderdaad. Maar ook weer niet té vers.
Ter gelegenheid van een kookboek dat volgend jaar verschijnt bij het 25-jarig bestaan van hotel-restaurant Merlet in Schoorl, wandelde ik deze zomer met een groep kunstenaars en schrijvers over het Noord-Hollandse strand. In de verte zagen we twee vissers: stevige ruwe bolsters in van die manshoge broekkaplaarzen. Ze stonden half in het water, voorbij de branding. De wolken boven de kolkende zee waren beschilderenswaardig, meeuwen vlogen krijsend over, de masculiene aanwezigheid van de getaande vissers maakte het warmste bij ons los, of althans bij de vrouwen van onze groep.
Een van de gebruinde mannen sloeg een grote vis aan de haak en haalde deze met vertoon van macht op het droge. Het kunstvolk ging bewonderend om hem staan. Hij bleek een harder te hebben gevangen, een zogenaamde straalvinnige vis. Het beestje heeft vier dorsale en drie anale stekels, lees ik in mijn naslagwerken (wat moeten we ons daar nu weer bij voorstellen?). Voor onze ogen doodde de visser de net gevangen harder. Ik wil hier niet hypocriet over doen, ik ben niet gelovig en ik ga er ook niet vanuit dat een vis gevoel, laat staan bewustzijn heeft, maar het blijft een kortstondig pijnlijk moment om het ene wezen het andere te zien doden. Terwijl ik hierover een innerlijke moraalfilosofische discussie voerde, sneed de visser de vis aan met een klein fileermes.
‘Wie wil er een stukje proeven?’, vroeg hij, opkijkend naar het kunstvolk. Kunstenaar en oermens Michèl Poort (die schildert alsof hij nog maar een week heeft te leven) pakte direct een stuk aan en propte het in zijn mond, alsof we niet anderhalf uur ervoor bij Merlet een vijfgangenlunch hadden genuttigd. De andere kunstenaars volgden de bewegingen van Poorts kaken.
‘Heel bijzonder’, was zijn conclusie, een formulering die ik ook weleens gebruik als mijn kinderen hebben gekookt. De visser sneed opnieuw een stuk vis af en reikte mij het aan. Ik kreeg iets dat ik niet anders kan omschrijven dan als een René Froger-epifanie: ‘This is the moment…’, schalde de soundtrack in mijn hoofd. Ik slikte, pakte het partje harder, haalde adem en bracht het naar mijn lippen. Het smaakte vreemd genoeg een beetje taai, maar volgens de visser was dat te wijten aan spierverzuring. Toen ik het visvlees doorslikte stelde ik vast: zo vers heb ik vis nog nooit gegeten. Vijf minuten voordat ik een deel van zijn buik in mijn mond stak, leefde het beest nog. Inderdaad een bijzondere ervaring, maar voortaan neem ik genoegen met iets minder vers.