Waar was ik tijdens Colargol?

VARA GIDS 39, 29 september – 5 oktober 2001

Bij het jubileum van de verrekijk in Nederland vroeg VARA TV Magazine een aantal auteurs verslag te doen van hun vroegste ervaringen met het medium. ‘De enige manier waarop we gelegitimeerd naar vijandelijke omroepen mochten kijken, was als we de programma’s luid scheldend begeleidden met negatief commentaar.’ Aflevering 3: Ronald Giphart (1965).

Terwijl ik achter mijn laptop nadenk hoe ik Kleio, de muze van het verleden, zo bevredigend mogelijk zal beminnen, zit mijn peuterpuberale zoontje zappend op de bank. Er worden om kwart voor zeven ’s avonds weinig kinderprogramma’s meer uitgezonden, en dus blijft mijn zoontje hangen op een commerciële pulpzender waar een programma is te zien dat als titel de briljante taalvondst Een rug te ver draagt. We zien een voorgekookte instantgladbek die in een willekeurige winkelstraat een willekeurige vrouw (type borstgepompt liposuctie-blond) staande houdt met de vraag of zij vijf mensen zo gek weet te krijgen met hun mond een condoom te schuiven om een kunstlul. Als dit de vrouw lukt, krijgt zij duizend gulden, zegt de presentator guitig, en ginnegappend tovert hij een enorme roze dildo onder zijn jas vandaan. In een democratie als Zweden of Amerika kun je hierom wegens sexual harrasment worden gearresteerd, maar hier mag alles, zolang er een camera op gericht staat. Uit de reactie van de vrouw blijkt dat zij niet in haar eerste dildo is gestikt. Verlekkerd pakt zij het gevaarte beet, roepend dat zij de uitdaging graag wil aangaan. Het verbaast mij niet dat deze vrouw met de geld belustheid van een prostituee vervolgens enthousiast met haar rubberen penis wildvreemde mensen aanspreekt, maar wel dat ze in no time vijf lieden vindt die daadwerkelijk een kapotje in hun mond nemen om onder het oog van een V8-camera gratis een roze dildo te pijpen. Lachen, pijpende mensen in een winkelstraat.

‘Wat is dat?’ vraagt mijn zoontje verwonderd. Het zal educatief niet verantwoord zijn, maar ik antwoord: ‘Dat zijn domme randdebielen, prik maar even naar een andere zender.’ Mijn zoontje heeft de afstandsbediening echter stevig in handen en weigert te zappen. Pappa keurt dit niet goed; dit móet een interessant programma zijn.

‘Wat is dát?’ vraagt hij, geërgerd nu, wijzend op de roze dildo. ‘Gewoon, speelgoed voor volwassenen, ‘ zeg ik, op mijn beurt geërgerd. ‘Volgens mij zendt Cartoon Network nog een tekenfilm uit.’

‘Hebben jullie dat ook?’ wil hij weten.

‘Zet de tv nou maar gewoon op een andere zender.’

Toen ik bijna vier jaar was, keek ik met honderd procent zekerheid niet naar roze kunstlullen op tv, want mijn ouders kregen pas kleurentelevisie in 1980 (we waren links, wij bekeken de wereld liever zwart-wit). In mijn boek Phileine zegt sorry citeer ik het Amerikaanse onderzoek waaruit blijkt dat Amerikaanse kinderen van vier jaar tegenwoordig een betere band hebben met hun televisie dan met hun ouders (waarop Phileine zegt: ‘Ik verzwijg maar dat ook ik mijn moeder tot mijn zevende Tita Tovenaar heb genoemd en mijn vader Paulus de Boskabouter’).

In mijn herinnering was er in mijn vroege jeugd alleen op woens- en zaterdagmiddag televisie, ergens tussen twee uur en halfvier, op slechts één zender. Kleio zal me haten, want inhoudelijk kan ik niets meer van de illustere programma’s uit mijn jeugd te voorschijn toveren. Ik wéét dat ik gekeken heb naar Floris, Ivanhoe, Paulus, Tita, Pippi, Pipo, Swiebertje, J.J. de Bom, Stuif es in, Ome Willem, Hameien en tientallen andere programma’s, maar er schiet me geen enkele scène, geen enkele dialoog te binnen. Soms, als laat op de avond met leeftijdsgenoten de weemoed toeslaat, komen er gedachten aan oude tv-programma’s boven borrelen, en blijken jongens & meisjes van mijn leeftijd hele afleveringen van Floris, De stratenmaker op zee show of Swiebertje uit hun hoofd te kennen. Simdala zei toen tegen de Dikke Deur dat Malle Pietje dat broodje poep via een zich rot rennende Martin Brozius aan Erik Engerd moest geven, weten jullie nog? Wat deed ik, in godsnaam, wat deed ik toen mijn vriendjes tv keken? Ik heb zelfs een keer een opname van De film van Ome Willem bijgewoond (waar ik als bewijsstuk een guitige handtekening van Ome Willem zelve voor kon overleggen, tot dit kleinood bij een verhuizing zoek raakte), maar ook daar kan ik me thans bijna niets meer van herinneren, anders dan dat de opname ontzettend lang duurde, de clownschmink jeukte, de Geitenbreiers een beetje zaten te jammen, en Edwin Rutten een meisje liefdevol aan haar armen rondzwaaide, waar ze onbedaarlijk om moest huilen.

Hoogstens schieten me tijdens die weemoedige terugdenkavonden met vrienden de liedjes van kinderprogramma’s te binnen, althans onze vunzige kinderversies. ‘Ik ben Beertje Colargol, beertje dat kan neuken, met mijn stijve berenpik, neuk ik alle meisjes dik, 1 2 3 4 5, kijk, daar loopt een lekker wijf, 5 6 7 8, ik heb weer een beer verkracht, twiettwiet twiettwiet twiettwiet.’ Dit liedje is stevig verankerd in mijn geheugen, maar wie die viezerik van een Beertje Colargol was, hoe hij eruit zag, wat hij meemaakte, waarom hij ’twiettwiet twiettwiet twiettwiet’ zei, en zelfs hoe je zijn naam correct spelt, ben ik helemaal kwijt. Net als Jerry de Slingeraar (die, naar ik later merkte, Thierry heette), uit het verheffende liedje: ‘Ik ben Jerry de Slingeraar, ik moet poepen maar ik weet niet waar, o o, waar zal ik het eens doen, ik weet het al: in mijn oude schoen.’ Die Jerry is mijn grote held geweest. Met mijn homeboys from the hood heb ik van oude fietsbanden, glazen knikkers en elastieken zelf slingers gemaakt; we hebben slingerveldslagen uitgevochten met naburige pleinen, ruziënd wie er Jerry mocht spelen; maar als Jerry me vandaag op straat zwaaiend met zijn slingertje tegemoet liep, zou ik hem niet herkennen. En dat terwijl Jerry (iedere keer als ik die naam schrijf, krijg ik de behoefte met mijn armen te wapperen en ‘Jerry! Jerry!’ te scanderen) mij en mijn homies het verderf in heeft gestort, want in onze strooptocht naar elastiek hebben we een keer in een bliksemaanval de fietstas van onze postbode omgekieperd en alle postbinders gestolen (diezelfde dag nog belde de postbode bij mijn moeder aan om vriendelijk en met een typisch jaren 70 tolerantie te zeggen dat wij alle elastieken die we wilden, konden krijgen, als we er maar gewoon om vróegen).

Nee, van de vijfendertig jaar dat ik ‘vijftig jaar televisie in Nederland’ heb meegemaakt, heeft een of ander louterend mechanisme de eerste tien volledig verdrongen. Pas met Q & Q kwam er een serie die ik me enigszins kan herinneren, en dan met name de slechterik, die me nog steeds de schrik op het lijf jaagt als hij ergens in een bijrol of commercial onverwachts opduikt. Hij! Hij, die in een bosje iemand heeft vermoord! En nu mag hij alweer ergens anders zijn pokdalige hoofd laten zien, is er dan geen gerechtigheid? Q & Q bracht mijn vader en mij dichter tot elkaar, want de clou van de serie – namelijk de uitvergroting van een stuk bos waarin een vaag persoon te zien is met een pistool in zijn hand (een gegeven dat naar later bleek schaamteloos was gejat van de Engelse film Blow Up) – kon mijn vader mij uitleggen in onze eigen donkere kamer. Toch weerhield deze technische toelichting mij er niet van ’s avonds te huiveren in mijn bedje. Door Q & Q heb ik jaren uitsluitend met mijn deur wijd open kunnen slapen.

Ik weet niet meer welke omroep Q & Q uitzond, maar dat kan niet de TROS of de EO zijn geweest, want daar mochten wij thuis niet naar kijken. Misschien dat ik later aan mijn zoon kan vertellen dat er in Nederland een tijd is geweest dat ons televisiebestel leek op Noord-Ierland. Ik heb de nadagen van het verstikkende Nederlandse polarisatiemodel meegemaakt. TROS-kijkers waren achteruitstrevend conservatieve kapitalisten, waarvan het grootste gedeelte fout was geweest in de oorlog en vooraan zou staan als ze vrijwilligers nodig hadden om onschuldige gastarbeiders te vergassen.

AVRO-kijkers waren TROS-kijkers in schaapskleren en Veronica-kijkers kwaadaardige mongolen. Als het aan NCRV- & KRO-kijkers lag zou onze seculiere staatsvorm worden afgeschaft en EO-kijkers wilde dolgraag een gereformeerde variant van de inquisitie invoeren (wat ze volgens mij nog steeds willen). De enige omroepen die het beste met Nederland voorhadden, waren de VARA en de VPRO. Nu, thans, heden ten dage, beweert mijn vader dat mijn zusjes en ik weldegelijk naar andere omroepen mochten kijken en dat het met die verzuiling wel meeviel, maar ik weet toch wat ik mij herinner?

De enige manier waarop we gelegitimeerd naar vijandelijke omroepen mochten kijken, was als we de programma’s luid scheldend begeleidden met negatief commentaar. Dat schelden naar het beeldscherm was (en is!) een van de favoriete hobby’s van mijn familie. ‘Dat is omdat je zelf zo’n inhalige papzak bent, Wibo van der Linden,’ riep bijvoorbeeld mijn moeder, kijkend naar TROS Aktua, waarna wij allen hartgrondig knikten. Zo, dat hadden we Wibo eens even goed gezegd.

Foute AVRO- & Veronica-series als Dallas en Dynasty heb ik luid scheldend stuk voor stuk bekeken, honderden afleveringen achter elkaar. Ik moest toch weten waar ik tegen was? Inmiddels (1982) schreef ik voor onze alternatieve punkische Baarnse schoolkrant De Uitlaat in de rubriek ‘Afkraakmagazine’ heuse televisiekritieken. Het blijft niet bij tenenkrommen als ik die überpuberale stukjes herlees, mijn hele lichaam kronkelt van schaamte (niet om de meninkjes, maar om de onbeholpen stijl). ‘U weet wel, dat Frankfürter-braadworstje met die geknipte, geföhnde, geparfumeerde, getutoyeerde, met-de-lady-shave-geschoren rotkop’ (dit ging over Hans van der Togt). ‘Kapsel 1975’ (Lous Haasdijk). ‘Die kale bullebak die altijd zijn geld zit te tellen’ (Willem Duys). ‘Kots neigingen komen me te boven bij het typen van ‘deze naam. Naar het schijnt gaat Mies als vanouds weer een echt… STOM programma presenteren’ (Mies Bouwman). ‘Gluiperige overloper’ (Wim Bosboom). ‘Vies mokkel, je stinkt uit je bek met je te grote oren’ (Mireille Bekooy). In januari 1983 schreven mijn vriend Bert en ik voor onze tv-rubriek een onschuldig stukje over een kerstuitzending van Toppop. Het kwam erop neer dat we het een dom kutprogramma vonden. Als grafisch element hadden we het woord ‘kut’ in 10- centimeter grote letters gedrukt. Meteen na verschijning van het nummer moesten Bert & ik bij de rector komen, die vroeg of we onszelf flink vonden en schorste ons de verdere middag in de hoop dat onze ouders hierom verschrikkelijk boos zouden zijn. Mijn vader haalde echter zijn schouders op. ‘Toppop is toch ook een kutprogramma?’ zei hij.

Later, tijdens mijn studententijd, heb ik Het Grote Zappen ontdekt, hoe je met behulp van je afstandsbediening (misschien wel een nog lekkerder apparaat dan m’n geslachtsdeel) je eigen deconstructivistische kunstwerk bij elkaar kunt flippen. Via een fragmentje Medisch Centrum West, naar een flardje Koot & Bie, een stukje TeIl SeIl, een herhalinkje Sil de strandjutter, een bh-bandje Rai Uno, een scènetje intellectueelverantwoorde Deense film op de WDR, een brokje CNN, een vingerhoedje demotiverende SBS 6-wanhoopsporno, een seconde Rad van fortuin, en dit uren achter elkaar.

Na twee jaar vreugdeloos zappen, besloot ik dat het maar beter was dat ik mijn tv de deur uit deed. Vier lange, lange jaren heb ik geen tv gehad, totdat mijn vriendin & ik besloten kinderen te nemen (kríjgun!) en we in alle redelijkheid gelegitimeerd weer een nieuwe kijkplaat konden kopen, want kinderen zonder televisie hebben kans een sociale besmetting op te lopen.

Inmiddels ben ik – helaas voor Kleio – tijdens het schrijven van dit stuk ingehaald door de muze van de actualiteit en zit ik al drie dagen bijna onafgebroken te kijken naar terroristische acties en mogelijke vergeldingen. Dit herinnert mij aan een Sinterklaasavond ergens halverwege de jaren 70, toen er driehonderd kilometer van onze knusse huiskamer een trein stond gekaapt bij De Punt of De Bijl. Uit piëteit hadden mijn ouders er die avond een nogal ingetogen bedoening van gemaakt, ja, zelfs werd het feest onderbroken om gezamenlijk naar het extra lange journaal te kijken. Het had iets heel warms, nu ik er achteraf over nadenk, zo dicht met z’n allen tegen mekaar voor de zwart-witbuis, mijn moeder haar armen om ons heen, en wij meelevend met Drenthe.

Het is dezelfde gulzige meelevendheid waarmee mijn gezin de afgelopen dagen vastgeplakt zat aan het scherm. Hoewel hij nog maar bijna vier is, was mijn zoontje gefascineerd door de inslaande vliegtuigen en de branden.

‘Is Nederland ook Amerika?’ wilde hij weten, toen hij mijn vriendin en mij zag schreeuwen naar president Bush. Mijn eigen nieuwsgretigheid overwon het van het mogelijke schadelijke karakter van de CNN-beelden.

Wellicht dat mijn zoontje zich deze dagen bij het 50-jarig bestaan van de Nederlandse televisie zal kunnen herinneren (liever dát dan de roze dildo van V8).