Voor een boek over de twee Nederlandse topkoks Sergio Herman en Jonnie Boer werkte ik een jaar of vijf geleden een volle week in Zwolle bij restaurant De Librije. Als stagiair stond ik met een witte koksbuis aan iedere dag mee te snijden en hakken voor de mise-en-place. Op een middag was het zogenaamde ‘servies’ al begonnen (dat is een horecaterm voor als er gasten in het restaurant zitten die worden geserveerd). Met een andere kok stond ik langoustines te pellen, wat nogal een opgave was, want we moesten daarbij rubberen handschoenen dragen waardoor het – bij mij althans – voortdurend misging. Op een gegeven moment kwam Jonnie Boer de keuken in. Jonnie was de tweede Nederlandse chef met drie Michelinsterren en de meest constante en succesvolle kok die ons land ooit heeft gehad. Zijn boek Puurst werd in Parijs uitgeroepen tot beste boek van dat jaar, kortom, we hebben het niet over een pannenkoeken bakker.
Jonnie kwam op me afgelopen, terwijl hij met zijn vingers knipte. Ik schrok, want ik dacht dat ik iets verkeerds had gedaan. De dag ervoor had ik tijdens het servies ten behoeve van de amuses stukjes paling mogen lakken, en wie weet had ik daarbij ongemerkt iets gedaan waardoor er een hooggeëerde gast ziek was geworden. De toekomst van De Librije had ik verkloot, zoveel was duidelijk.
Jonnie wenkte me en zei dat ik met hem mee moest lopen. Toen we door de keukendeur naar buiten stapten vertelde hij dat we even ‘een auto gingen weg zetten’. Oké, het was best vreemd om midden tijdens servies, met een vol huis en achttien koks en zes stagiaires die zich helemaal het schompes uit de naad aan het werk waren, even een auto weg te zetten.
‘Waarom?’ vroeg ik.
Een van de gasten van het restaurant die middag was komen opdagen in een auto van een Duits merk dat mij helemaal niets zei: een Wiesmann. Van het desbetreffende model zou slechts één exemplaar in Nederland rondrijden. Nu heeft De Librije een zogenaamde valet service, waarbij jongens wagens van de bezoekers wegrijden naar een parkeerplaats verderop (als je eet voor 300 euro per couvert hoef je je parkeerkaartje meestal niet zelf te betalen). Eten op dat niveau is op zich voor iedereen weggelegd, mits je uitgaat van het principe dat je beter één keer in het jaar naar een toprestaurant kunt, dan een keer in de maand naar een middelmatig prefab-restaurant.
Een groot deel van de clientèle van zaken met Michelinsterren bestaat uit eerzame vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Een klein deel van deze groep behoort tot de exorbitant rijken, zeg maar de Gordon Gekko’s onder ons, naar het personage uit de film Wall Street uit 1987, gespeeld door Michael Douglas (die hiermee een Oscar won). Die Gekko (bekend van zijn uitspraak ‘greed is good’) koopt bedrijven op, om ze in stukjes te verkopen en semilegaal miljarden te verdienen. Het American Film Institute (AFI) rekende Gordon Gekko tot de grootste schurken uit de geschiedenis van de film. De eigenaar van de wezenloos dure Wiesmann, ongetwijfeld een Gorden Gekko-achtig type, had die middag tegen de jongens van de parkeerdienst van De Librije gezegd dat hij wilde dat Jonnie – de chef zelf – en niet een of andere onbenul zijn auto wegzette.
‘Dus terwijl jij eigenlijk moet koken, wil zo’n vent dat jij zijn auto wegzet?’ vroeg ik met een opkomende woede.
Jonnie haalde zijn schouders op.
‘Als zo’n kerel dat leuk vindt, wil ik best even achter het stuur’, zei hij. ‘Hoe vaak kun je nu een Wiesmann even laten ronken?’
Nou ja, niet vaak dus. Wiesmann, voor wie het niet weet, is een merk dat in 1988 werd opgericht door twee broers die heel toevallig ook Wiesmann heten: Martin en Friedhelm. Het was hun langgekoesterde droom om zelf sportwagens te bouwen, eigenhandig, op maat gemaakt en helemaal afgestemd op de wensen van hun klanten. Pas in 1993 kwam de eerste auto uit de garage, voorzien van een BMW-motor (zoals alle latere modellen met BMW-motor zijn uitgerust).
Jonnie en ik kwamen aan bij de Wiesmann, die pontificaal voor de ingang van De Librije stond geparkeerd. Ik had het merk nog nooit gezien en ik moet bekennen dat ik het sindsdien ook niet meer heb gezien. De wagen oogde als een erectie op wielen, een stijve pik van blinkend metaal, een penis met koplampen, met helemaal vooraan een woest glimmende grille die eruitzag als wat in de Middeleeuwen al met gevoel voor dramatiek een vagina dentata werd genoemd: een kut met tanden. Deze auto was een penis en een vagina tegelijkertijd, een oermobiel, een duivelse hybride, geilheid op banden, een wagen om compleet de weg in kwijt te raken. Of althans te verdwalen in en rond Zwolle.
Bewonderend liepen Jonnie en ik om het voertuig. ‘Exklusivität entsteht in den Herzen und Köpfen von echten Enthusiasten’, was de bedrijfsfilosofie van het merk, maar dat wist ik toen nog niet, zoals ik ook niet wist dat het logo van de auto een… gekko moest voorstellen, een hagedis die zijn naam ontleend aan de geluiden die de beestjes maken, met name tijdens de copulatie. Het automerk koos dit logo omdat een gekko verzinnebeeldt hoe de auto ‘blijft plakken op de weg als een gekko tegen de muur’. In 2007 kreeg het bedrijf een pepernieuwe, gloeddure fabriek, die zich onderscheidde door een dak in de vorm van een gekko, het logo. Het moet niet gekko worden, zou wijlen Martin Bril zeggen.
Jonnie ging achter het stuur zitten en ik op de bijrijdersplek. Terwijl mijn langoustines en Jonnies gasten wachtten, hebben we een bescheiden rondje gemaakt over de rondweg van Zwolle (over eventuele bekeuringen heb ik nooit iets gehoord). De Wiesmann had een chassis van aluminium, de carrosserie bestond uit glasvezel, terwijl het uitlaatsysteem volledig in inox was (geen idee wat dat betekent, maar dit is de informatie op Wikipedia). Het bouwen van één Wiesmann kost driehonderd uur.
Of eigenlijk kostte. Want nadat er van 1993 in twintig jaar tijd zestienhonderd bolides van de fabrieksband rolden (gemiddeld tachtig per jaar), ging de firma in 2013 failliet, waarmee de droom van de oprichters Martin en Friedhelm als een platgereden gekko op het wegdek achterbleef. De kans is groot dat een of andere ‘greed is good-investeerder zich heeft verrijkt aan het stoffelijk overschot – en zo is alles rond.