Vara Gids 29, 19-25 juli 2014
De houdbaarheid van geluk
Wanneer is een mens gelukkig? En hoelang duurt dat gevoel? Ronald Giphart vertelt uit ervaring.
Lang geleden bezocht ik met mijn toenmalige redacteur een megahal die hij destijds omschreef als ‘de gelukkigste plek op aarde’. We waren op de jaarlijkse Margriet Winterfair, waar in één week vijfenzeventigduizend merendeels vrouwen van middelbare leeftijd en een stuk of tien mannen slenterden langs standjes waar naar hartenlust kon worden gegeten, geknusteld, gebept, geleukelapjesnaait, uitgepuft, opgevlogen en wat dies meer zij.
O ja, en er waren ook schrijvers. Mijn uitgever had mij indringend verzocht er mijn bruine kijkers te laten zien, omdat er tienduizend schrijversgeile vrouwen langs mijn signeerstandje zouden schuifelen. Voor de grap zei ik dat ik het zou doen, maar alleen als mijn redacteur met me mee zou gaan. Ik heb een volwassen man nooit zo euforisch zien reageren. Ooit zaten hij en ik in de redactie van een snoeihard studentenblad en als men ons toen had verteld dat we ons twintig jaar later zonder tegenspartelen vrijwillig zouden onderdompelen in een vloedgolf aan oestrogeen, hadden de andere redactieleden ons aan ons scrotum tegen het plafond geniet.
‘Je gaat dit niet afzeiken; zei hij, toen we de met vrouwen samengeperste hallen betraden. ‘Omarm het met liefde.’
Nou, dat heb ik oprecht gedaan. We zagen een standje waar honderdtachtig verschillende broodplanken werden verkocht (‘cadeautip’), er was een stand met alle mogelijke dierenkalenders op aarde (‘cadeautip’), we ontdekten handversierde stofzuigers (je zult er maar om verlegen zitten), er werd ‘snoepgroente’ verkocht (och arme), we konden meedoen aan een cursus ‘maak je eigen zeephanger’ (altijd gewild), er waren ‘genietdesserts’ (geen gewone, maar desserts om van te genieten) en mijn redacteur wilde niet weggaan zonder te hebben meegedaan aan de workshop ‘doe meer met je overgordijnen’.
Niemand, maar dan ook niemand van de vrouwen op de Fair oogde ongelukkig of bezwaard met het leed van de wereld. Mijn redacteur had gelijk. We konden stoppen met zoeken: dit was de gelukkigste plek op aarde. Nu konden we sterven.
Waar ik gelukkig van word, is me tweeënhalf uur van mijn leven in de beslotenheid van mijn werkhok verdiepen in de herkomst van het woord ‘geluk’. Etymologen, de archeologen van de taal, zijn het er niet over eens waar het woord vandaan komt, maar zou een naneefje van het oud-Frankische woord ‘galukki’ kunnen zijn. Het woord kwam aanvankelijk in zo’n klein taalgebied voor dat er – aldus de rechercheurs van C.S.I. Taalkunde – weinig ruimte is voor definitieve conclusies, al kan er wel met zekerheid worden gesteld dat het Engelse woord luck een Nederlands (of Fries) leenwoord is. Dat is dan naast dyke en apartheid weer een opsteker. Volgende keer als we Daft Punks Get Lucky horen is het grappig om te beseffen dat het woord lucky omstreeks 1480 dankzij een of ander kaartspelletje de Noordzee overstak en daar vrolijk werd onthaald. Dertig jaar nadat luck in Engeland voet aan de grond had gekregen schreef de Nederlandse denker Desiderius Erasmus dat ‘het ware geluk’ slechts bestaat in de illusies die men zich daarover koestert. De enige juiste constatering, lijkt me, maar het is niet zo dat men in de loop der eeuwen naar Erasmus heeft geluisterd.
Er zijn verschillende betekenissen van het woord geluk, waarvan de belangrijkste (volgens Van Dale: ‘de aangename toestand waarin men zijn wensen bevredigd ziet en vrede heeft met zichzelf en zijn omgeving’) alleen maar is uitgevonden als onderdrukkingsinstrument. ‘Geluk’ is een idioot religieus begrip dat al eeuwenlang wordt gebruikt om mensen te laten geloven dat ze in hun huidige bestaan ontberingen moeten ondergaan, maar dat aan het eind van hun leven een paradijselijke toestand alles goed zal maken. Nu is ons leven nog tijdelijk rot en voos, maar straks zal alles goed komen. ‘En we leefden nog lang en gelukkig.’
De waarheid is natuurlijk dat niemand aan het eind van zijn leven gelukkig wordt, omdat vrijwel iedereen in zijn nadagen aftands raakt, omdat er metterjaren steeds meer vrienden en geliefden sterven, omdat mensen een toenemend aantal kwalen krijgen, omdat we gaan dementeren, omdat we ons tegen ons einde verslaafd aan medicijnen achter onze rollators naar de dood slepen. ‘En we leefden nog kort en voornamelijk ongelukkig.’ Dat is een realistischer einde van onze levensverhalen. Of zoals de Engels schrijver Martin Amis in zijn roman De zwangere weduwe schreef: ‘Vroeg of laat is elk mensenleven een tragedie, vroeg soms, laat altijd.’ Klinkt vervelend, maar mooier kunnen we het niet maken.
Toch wordt ons al vanaf kinds af aan voorgehouden dat het bereiken van geluk ons leven zal vervolmaken. Toen het begrip eenmaal ingeburgerd raakte, kwam het zelfs terecht in de Amerikaanse Declaration of Independence uit 1776. In tegenstelling tot de Engelse Magna Carta (1215), het Nederlandse Plakkaat van Verlatinghe (1581), de Franse Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen (1789) en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) komt in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring een begrip voor dat bij alle andere documenten ontbreekt: the pursuit of happiness, oftewel het nastreven van geluk.
Dat zagen de grondleggers van Amerika als een verworvenheid van een volk dat zich wilde afscheiden van hun voorvaderen: we doen dit omdat we gelukkig willen worden. Zouden ze het al zijn? Het onoverkomelijke probleem met geluk is – helaas – dat de toestand van geluk per definitie tijdelijk is. ‘Call no man happy until he is dead,’ luidt een Engels spreekwoord. Niets zo broos als geluk. Niets zo wreed als het besef dat er aan geluk per definitie een eind komt.
Stel dat ik op deze plek luidop verkondig dat ik gelukkig ben (en waarom ook niet, want ik heb drie geweldige kinderen, een al even geweldige mooie lieve warmhartige echtgenote, goede vrienden, ik mag volgend jaar weer op theatertournee met Bart Chabot, er verschijnt binnenkort een nieuwe lijvige roman en als klap op de gelukspijl mag ik regelmatig voor de VARAgids schrijven), dan blijkt er straks als ik thuiskom een kind ongeneeslijk ziek, heeft mijn geliefde mij ingeruild voor een jonger exemplaar, cancelde onze impresario mijn tournee met Chabot wegens gebrek aan belangstelling en belt de hoofdredactrice van de VARAgids dat ze voortaan liever Joost Zwagerman vraagt om over geluk te schrijven. Geluk heeft een houdbaarheidsdatum.
In 1998 publiceerde de Amerikaanse schrijver Michael Cunningham een prachtige roman genaamd The Hours (in het Nederlands uitgegeven door uitgeverij Prometheus). In 2002 verscheen de al even mooie verfilming met Nicole Kidman, Julianne Moore en Meryl Streep in de hoofdrollen. Er zitten een paar scènes in waarbij weinigen het droog zullen houden (niet om het plot te spoilen, maar de zelfmoordpoging van het personage dat Julianne Moore speelt houdt mij nog wel eens uit mijn slaap). Ook het personage van Meryl Streep heeft een tranentrekkende dialoog met haar dochter, de latere hoofdrolspeelster van Homeland.
Moeder en dochter liggen op bed en praten over liefde en het verleden. Ooit had de moeder een relatie met een man genaamd Richard. Ze vertelt: ‘There was such a sense of possibility. You know, that feeling? And I remember thinking to myself: So, this is the beginning of happiness. This is where it starts and of course there will always be more. It never occurred to me it wasn’t the beginning. It wás happiness. It was the moment. Right then.’ (Er hing zo’n sfeer van oneindige mogelijkheden. Ken je dat gevoel? En ik weet nog dat ik bij mezelf dacht: dus dit is het begin van geluk. Dit is waar het begint en natuurlijk zal er meer komen. Het drong niet tot me door dat het niet het begin was. Het wás geluk. Op dat moment. Toen en daar.)
Als ik voor mezelf bedenk wat de geluksmomenten in mijn leven waren (en zijn) dan kom ik tóch op uren met mijn vrouw, middagen met ons gezin, overweldigende boeken, avonden op het podium met vrienden, nachten in het café. Ik zal er één moment – uitlichten, iets dat gebeurde met ons nakomertje (ik heb eerder over hem in de VARAgids geschreven). Onze knul kwam een beetje moeizaam ter wereld, maar inmiddels is hij een levenslustige randdebiel van bijna acht jaar, die zich perfect gedraagt als jongste gezinslid, clown, huisidioot, jongetje dat iedereen in weke vertedering weet te versieren.
Een jaar of wat geleden schreef ik een stuk over zijn moeizame start en hoe hij in de weken na zijn geboorte uitpuffend van een zware operatie en high van de morfine lag te glimlachen in zijn bed. Dat verhaal las ik later wel eens voor bij bibliotheken en op het podium. Na een van die gelegenheden vond ik mijn zoon bij terugkomst liggend in bed bij mijn vrouw. Hij had met mijn vrouw naar een tv-programma gekeken en het gevecht tegen de slaap verloren.
Ik schoof mijn zoon richting het midden van het bed, waarna ik er ook inkroop om met mijn vrouw nog wat te lezen. Plotseling, vanuit het niets, begon mijn zoontje te lachen, niet zo maar een glimlach, maar een gulle vette schater. Zijn ogen waren dicht, hij leek te dromen. Geen slaapwandelaar, maar een slaaplacher. Een paar keer bulderde hij het uit, waarop mijn vrouwen ik elkaar aankeken. Ik maak me er verder geen illusies over, maar dat was geluk, op dat moment, toen en daar.