Man Zoekt Vrouw, Om Hem Gelukkig Te Maken is een boek uit 2004 van Yusef El Halal. Dit is een pseudoniem van Ronald Giphart.

Man zoekt vrouw om hem gelukkig te maken

By hans, 5 juni 2014

Lees De heuvels van Mekka.

TWEE MAROKKANEN EN EEN BOOT

Als ik ergens een hekel aan heb, is het aan mensen die zeggen ‘als ik ergens een hekel aan heb’. Ik heb niet ergens, maar overal een hekel aan. Vakantie bijvoorbeeld. Mij ontgaat de essentie van dat begrip. Wij gingen niet op vakantie, wij gingen naar Marokko. En dat was hard werken. Wij bezochten de familie, de achterblijvers, de dorstige monden, de verwekkers, het voorzaat, de terugkeerders, de minkukels, de trotsen, de xenofoben, de malloten. Ons bezoek was geen vakantie, maar een grootscheepse theatertournee, een reizende rariteitenact en een verkiezingscampagne ineen. Naar Marokko vervoerden we ons niet in de sportrode Kadett van mijn vader, maar in een gehuurde bus van imam Hameed uit Delfshaven, die geen echte imam was, maar zo genoemd werd omdat hij zijn versleten busjes uitsluitend verhuurde als hij ook minimaal een halfuurtje tegen je aan mocht praten over de lof van Allah. Als ik ergens een hekel aan heb, is het aan de lieden die te pas en te onpas soera’s citeren.

In de bussen van de imam pasten we allemaal: mijn ouders, mijn broertjes en zusjes, en de eventuele opvarende neven en nichten. En de vierhonderd cadeautjes voor alle denkbare familieleden in Marokko. En de kilo’s typisch westerse spullen en fabrikaten, die we in Marokko gingen ruilen voor typisch Noord-Afrikaanse spullen en fabrikaten. Eén keer hebben mijn ouders een geslachte geit mee naar huis genomen (hygiënisch verpakt in een DSM-vuilniszak uit Nederland). Soms vroeg ik me af of we niet beter een SRV-wagen hadden kunnen huren.

Ik ben een paar jaar geleden afgehaakt van onze afmattende familiereizen naar Marokko, net als mijn oudere broers. Toen ook de jongste kinderen niet meer met mijn ouders mee wilden, slaakte mijn moeder een zucht van verlichting. Ze vertelde dat ze die barre tocht naar het thuisland altijd voor ons had ondernomen. Ik vertelde haar niet dat ik al die jaren voornamelijk voor haar was meegegaan. Imam Hameed vond het niet erg dat mijn ouders geen busje meer bij hem huurden. Hij praatte evengoed nog uren over de bekoring van zijn geloof, driftig uit de koran proclamerend.

Afgelopen zomer wilde Said plotseling ‘op vakantie’. We zaten op mijn dakterras, hij nipte van een Grolsch en constateerde: ‘Het is juli. Het is verschrikkelijk warm. Rotterdam is uitgestorven. In de Baja Beach Club is geen mens te bekennen. Wat is een beachclub zonder wijven? We moeten weg.’

‘Waar wil je dan heen? Marokko?’ vroeg ik, verveeld en niet echt enthousiast, want Rotterdam kan mij niet leeg genoeg zijn en ’s zomers is de ideale tijd om te schrijven. Ik was op dat moment bezig aan een droevig verhaal over Najoua, mijn enige, mijn echte, mijn lugubere, mijn barmhartige, mijn genadevolle, maar eerlijk gezegd zat ik vast in de taal, omdat het me niet lukte onder woorden te brengen dat ik zó van Najoua hield dat ik haar haatte en dat ik wilde dat ze er nooit was geweest. Ik kon wel een verzetje gebruiken.

‘Mijn stelregel is: volg het vlees,’ zei Said, een uitspraak die hij van mij heeft, want de Eerste Leefwet van El Halal luidt: ga waar de vrouwen gaan. Voor de uitleg van deze Wet heb ik onder andere substelling 17a, die luidt: geen weg is te lang met een vrouw in je ossenkar.

Ik, pragmaticus, stelde Said voor om zijn en mijn behoeften op elkaar af te stemmen en van onze vakantie een literaire vrouwen pelgrimage te maken. Said keek me meewarig aan.

‘Als ik dan op vakantie moet, wil ik beroemde boeken nareizen: zei ik. Het klonk een beetje suf, maar vrienden mogen elkaar alles zeggen. ‘Ik wil graven bezoeken van schrijvers. Ik wil decors zien die schrijvers hebben geïnspireerd. Ik wil zien waar schrijvers hebben liggen wippen met hun personages.’

Said keek me nog steeds meewarig aan. ‘Alles best: zei hij, ‘als er maar vrouwen zijn.’

En dus bedacht ik om naar het noorden van Noorwegen af te reizen en daar het onderzoek van Alfred Issendorf uit Nooit meer slapen over te doen. ‘Het Lapse landschap van W.F. Hermans: legde ik uit, ‘moet je één keer in je leven hebben gezien.’

Te koud, vond Said. W.F. Hermans zei hem helemaal niets. En bovendien waren er in Noord-Noorwegen geen neukbare Noorweegsen.

‘Die zitten namelijk allemaal in Oslo: wist hij, ‘in de porno-industrie.’

Mijn volgende voorstel was Edinburgh, zodat ik Najoua een hartverscheurende liefdesbrief kon schrijven, in navolging van de brief die Gerard Reve schreef in Op weg naar het einde.

In Edinburgh regent het altijd, zei Said. En als het niet regende, regende het. En de vrouwen zagen er allemaal uit alsof ze door het Biologisch Activisten Front waren bevrijd van een genetisch gemanipuleerd aardappelkweekveld. Said: ‘Reve was homo, die had dat soort zaken niet door.’

Prima, mijn volgende voorstel was New York, vanwege J.D. Salinger, Philip Roth, Glamorama, Bright Lights Big City, Martin Amis en al die andere klootzakken, maar Said had geen zin in een anale visitatie op J.F. Kennedy Airport. Hij bedoelde: met zijn Arabische achternaam en dito uiterlijk.

‘We kunnen ook onschuldig in een kano gaan varen langs de Dordogne,’ opperde ik. ‘Giphart achterna.’

‘Ik hou niet van water. Ik hou niet van boten. En ik hou al helemaal niet van Fransen. En Giphart zegt me helemaal niets.’

‘Er zijn daar in dat gebied veel zeventienjarige meisjes die met hun ouders in tentjes langs het water trekken. Ze zijn diep in hun puberteit en definitely voor het laatst met hun familie op reis. Ze sterven bijna om onder het familiejuk uit te komen. Geen seksuele aberratie is hen te vulgair om hun ouders te choqueren.’

‘Ik krijg opeens erg veel zin om te kanoën: zei Said.

Twee dagen later lagen we aan de Dordogne, nadat we een hele nacht hadden doorgereden. We huurden bij een willekeurig kanobedrijf een tweepersoonsboot. Dat gaat daar heel simpel en goedgelovig: wij kregen een kano en onze auto zou door een medewerker van het bedrijf naar een camping stroomafwaarts worden gereden, zodat we die na een paar dagen varen konden oppikken. De medewerker van het bedrijf had moeite om Said ervan te overtuigen dat het allemaal legaal was.

‘Moet ik jou mijn auto geven?’ vroeg Said in een agressief klinkend Maro-frans.

De man schrok ervan. Nadat Said instemde met de procedure, zag hij plotseling de mogelijkheden in: ‘Man, dit moet ik Mehmed vertellen. Zoiets moeten we in Nederland ook opzetten. Huur een kano en lever uw auto in. Het liefst een Mercedes.’

En zo kanoden we wat over het water. We dronken wat. We spelevaarden wat. We ouwehoerden wat. We zwegen wat. We keken-om-ons-heen-naar-zeventienjarige-obstinate-meisjes wat.

Maar zeventienjarige obstinate meisjes waren niet te bekennen. In plaats daarvan zagen we wel twee Nederlandse studentes. Ze kanoden een stuk verderop in de rivier. Dat ze Nederlands waren hoorden we aan hun geschreeuw. Het is ongelooflijk hoe hard Nederlanders schreeuwen in het buitenland.

‘In de roman van Giph varen de hoofdpersonen naar een paar meisjes toe om ze een klein bosje waterbloemetjes te geven dat ze speciaal voor die meisjes hebben geplukt: vertelde ik Said, die het boek niet had gelezen. We waren toen al redelijk dicht naar de meisjes toe gevaren. Said vond dit romantische homo-onzin en had een iets minder subtiele manier om de studentes te benaderen.

‘Willen jullie neuken?’ riep hij hen toe. Zogenaamd niet hard, maar hard genoeg voor hen om het te horen. De vrouwen wierpen ons verbaasde en zelfs misprijzende blikken toe.

‘Hij bedoelt of jullie zin hebben om met ons iets te drinken?’ riep ik vergoelijkend.

‘Ik hoorde toch echt iets anders: riep een van de meisjes terug (was dat teleurstelling in haar stem?)

Goed, we dronken wat, op het terras van een camping aan het water. En ja: het waren inderdaad studentes, van die lievige Leidse meisjes. Ze hadden zo’n typische studenten-‘r’ Het Nederlands heeft daarvoor de uitdrukking ‘praten met een hete aardappel in de keel’, maar die vind ik eerlijk gezegd achterhaald. De meisjes praatten eerder alsof ze een lading zaad in hun mond wilden doorslikken noch uitspugen. Ze studeerden medicijnen. Ze droegen T-shirts met de opdruk A.L.S.K.V. Levitas, hun studievereniging. Ze waren hier in de Dordogne om Ik ook van jou na te reizen.

‘Hé, wat toevallig,’ riep Said, ‘wij ook! Daarom zijn we hier! Toen we jullie zagen kanoën, hebben we nog gezocht of we een boeket waterbloemetjes voor jullie konden plukken…’

De meisjes keken hem half-verheugd, half-ongelovig aan. Plotseling bleek Said een grote literatuurliefhebber.

Laten we elkaar geen Reve noemen. Integratie? Een heel goed concept! Verbroedering aller volkeren? Mooi gedacht! Maar niet in de praktijk natuurlijk. Ik wed dat Said en ik, op de shoarmadealer en de gemeenteambtenaar na, de eerste allochtonen waren met wie Sophie en Marleen een gesprek voerden. Zoals wij op onze beurt ook niet vaak hebben doorgeboomd met blonde schorre studentes van gegoede afkomst. Wat ik even vreemd als vervelend vond, was de constatering dat Said en ik tijdens het gesprek plotseling heewl netjus en geaffecteerd Nedurlands praatten. Bij een groot deel van de allochtonen hoor je een buitenlandse tongval, maar Said en ik spreken – als we daar zin in hebben – geheel accentloos. Wanneer je me alleen zou horen praten, zou je zweren dat ik ben geboren in Onderbuik aan de Lek, uit een eeuwenoud geslacht van polderboeren.

‘Zijn jullie ouders of grootouders van oorsprong Turks of Marokkaans?’ vroeg een van de meisjes erg correct, en als ik ergens een hekel aan heb, is het aan Nederlanders die dat verschil niet zien. Ik bedoel: hallo, kijk even goed. Hoe ziet een Marokkaan eruit? Hoe een Turk? Nu lopen er op de universiteit niet heel veel Turken, in verhouding tot Marokkanen. Het zijn aardige mensen, Turken, daar niet van, maar intellectueel gezien zijn het natuurlijk schapen; slecht stug shoarmavlees. Van iedere tien afgestudeerde allochtoonse studenten zijn er zeven Marokkaan en slechts één komma één Turk, en van iedere tien allochtoonse schrijvers zijn er nul komma vier van Turkse afkomst. Kortom, Turken zijn prima voor het bijvullen van het toiletpapier (al hebben ze wat vreemde ideeën over wraak en respect), maar ik wil simpelweg niet met hen in verband worden gebracht.

‘Wij zijn Marokkanen; antwoordde Said, en hij zei dit op de perfecte toon: een beetje provocerend, een beetje trots, een beetje beschaamd, en heel erg byroniaans.

Je voelde een lichte siddering door de studentenlichaampjes van Sophie en Marleen trekken. Said en ik studeerden aan de universiteit en daarmee hoorden wij tot dezelfde sociale groep als zij, we reisden attenoie hetzelfde boek als zij na, maar daarnaast waren we ook wezenlijk anders en in potentie gevaarlijk. We waren mysterieus, we waren donker, we waren ongrijpbaar. Je hoeft geen mensenkenner te zijn om te zien dat dat neuken wordt, zou Fräser uit Ik ook van jou zeggen.

Het werd avond. Zij bleken hun tent te hebben opgeslagen op de camping waar we gezamenlijk wat dronken, en plotseling bleken wij onze tent daar ook te hebben opgeslagen. We haalden bij de kampwinkel broodjes en zoutjes en we besloten gevieren te eten. Said ontfermde zich over Sophie of over Marleen, dat wist ik op dat moment echt niet. In ieder geval ging het meisje hem iets uit of in haar tent laten zien en bleef ik achter met Marleen of Sophie.

We dronken wat, we dronken nog wat, we citeerden wat, we praatten wat over studie, steden en staatszaken, wachtend tot Said en Sophie of die ander zouden terugkeren.

Ze vroeg of ik een vriendin had. Ik vertelde haar over Najoua, en dat ik een verhaal voor haar aan het schrijven was.

‘Ach; zei ze schor en onder de indruk, ‘jij hebt ook een verloren liefde.’ Noem het gezonde competitie: vrouwen vallen op mannen met een verloren liefde. Vrouwen vallen op mannen die daarover schrijven.

Ze vroeg of ik weleens met een Nederlandse ‘was geweest’. En toen dat zo bleek te zijn of ik weleens met een Leidse ‘was geweest’. En toen dat zo bleek te zijn met een Leidse studente. Een Leidse studente in een T-shirt met het opdruk A.L.S.K.V. Levitas.

Nee, dat was me in al die jaren nog nooit overkomen. Ik vroeg waar A.L.S.K.V. Levitas voor stond. De Algemene Leidse Studenten Kano Vereniging Levitas. Onder het logo van haar club stond nog iets, maar ik kon het niet lezen, want het begon al te schemeren.

‘Wat staat daar?’ vroeg ik, wijzend op haar T-shirt.

Marleen (of Sophie) trok de stof strak en liet me haar borsten zien. Er stond de wapenspreuk Libido, non iudicium est quod levitas sapit.

‘Lichtzinnigheid die ernstig wordt, dat is maar spel; vertaalde ze (terwijl ik mijn schrijfblok pakte om de spreuk te noteren, want niets staat zo diepzinnig als een mopje Latijn).

‘En ben jij weleens met een Marokkaan geweest?’

Korte stilte.

Meteen raak. Ze was nog nooit met een Marokkaan geweest. Weleens met een Pakistaanse medekanoër, maar die had haar een klap gegeven toen ze hem wilde pijpen.

‘Deze driehoek is verboden voor lippen; had hij gegild, wijzend op zijn schaamstreek. ‘Dat staat in de koran.’

‘Dat staat helemaal niet in de koran; zei ik, maar ik moet toegeven dat ik de koran op dat punt niet zo heel erg goed ken. Toch eens aan imam Hameed vragen.

‘Wat is het woord voor lippen in het Marokkaans?’ vroeg ze. In mijn schrijfblok schreef ik: [In het boek staat hier Marokkanse tekst].

‘Aha; zei ze, zich naar me toe buigend. ‘En hoe spreek je dat uit?’

Ik sprak het woord voor haar uit. Fonetisch klinkt het ongeveer als chwarbek (met een creatief gebruik van de g-consonant).

Hierna boog ze zich nog verder naar me toe en drukte haar chwarbek op mijn chwarbek.

Said en Sophie (Marleen) waren niet in de tent van de meisjes. Het had weinig zin om te zoeken.

‘Sooph…’ zei ze (in ieder geval één probleem oplossend) ‘… is een beetje een hoer, een sletje.’

‘Said is daar de mannelijke variant van,’ zei ik.

‘Wat is “hoertje” in het Marokkaans?’

‘Kgachba.’

‘En “een zoen”?’

‘Een boesa.’

‘En “zoenen”?’

‘Keetbausu.’

‘Talk dirty Morrocan to me please; fluisterde ze grinnikend, toen we in haar tent lagen. Het was een grapje, een verwijzing, maar ondertussen. We lagen in het licht van de maan en een lantaarnpaal bij de latrines. De tent stond open, warmkoele wind waaide naar binnen. Said en Sophie waren nog steeds niet terug. Ik kende Saids modus operandi: hij nam Nederlandse meisjes mee uit wandelen en citeerde dan Arabische liefdesverzen tot ze ofwel in trance raakten, ofwel hem smeekten te stoppen. ‘In beide gevallen zijn ze kwetsbaar en weerloos.’

Het Marokkaanse woord voor borsten is bzazel en een buikje is een lkerch. Marleen had haar broek uitgetrokken, maar haar slip hield ze aan. Ze lag tegen me aan. Ik dacht op dat moment niet aan haar, die ene, die echte, die lugubere. Dat was me al in tijden niet overkomen.

‘Hoe noemen jullie dit?’ vroeg Marleen. Haar hand had ze in mijn broek gestoken.

‘Zib.’

‘Zipp?’

‘Zoiets.’

De handeling heet zoiets als mesel. Said en Mehmed zullen me uitlachen als ik het zo schrijf en benoem, maar het kwam erop neer dat Marleen met haar chwarbek mijn zib beroerde, volgens Pakistani in strijd met de voorschriften van een of andere soera. Later pakte ze met haar hand mijn hand en bracht die naar haar tabon.

Tabon, tabon,’ herhaalde ze.

‘En hoe heet wat je nu doet, met je zib tegen mijn tabon, met je harde zib in mijn natte tabon?’

‘Hwa. Dat heet zoiets als hwa, met een middelzachte g. Ook wel hwaya.’

Ze fluisterde dat het hwayaën heel goed ging en dat het heel lekker was en dat ze dit niet had gedacht en dat ik haar altijd mocht blijven hwayaën en dat ik haar de volgende dag weer moest hwayaën en dat we elkaar in Nederland moesten blijven zien en dat ze nog nooit met een Marokkaan had gehwayaat maar dat ze dat er zeker bij zou blijven doen en dat ze hield van hwaya en dat ze mij mooi vond en dat ik me niet hoefde in te houden en dat ze altijd altijd mijn dikke vette zib wilde voelen en dat ik me tóch moest inhouden omdat ze langer wilde, omdat ze wilde doorgaan en doorgaan, maar het was te laat, want ik ging en ik kwam tegelijkertijd.

‘Wat riep je net toen je in me klaarkwam?’ vroeg ze fluisterend. Ze had een Marlboro Light van mij opgestoken en nam een trek. Ik had inderdaad iets geroepen, maar zo gedachteloos dat ik mijn woorden moest herhalen om te weten wat.

‘Bismi-llahi arrahma arrahim!‘ zei ik voor de tweede keer de heilige formule van de koran. Ik kende een autoverhuurder die trots op me zou zijn.

Marleen keek me lachend aan. Vragende ogen.

‘In de naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle.’

En Said? Die vertelde me de volgende dag dat hij Sophie ‘op z’n Berbers’ had geprobeerd bij te brengen, in een kano, want daar stond ze op. ‘Als ik ergens een hekel aan heb: zei Said, ‘is het doggystyle kajakken.’ Ze waren omgeslagen. Said, die geen zwemdiploma had, is gered door Sophie. Als een verzopen hond lag hij op de kant, niet meer in staat om een erectie te krijgen. ‘Ik haat Giphart, ik haat schrijvers, ik haat boeken, ik haat literatuur,’ schold hij. En bij elke verfoeiing peddelde hij de kano verder door de Dordogne.

‘Ik ook van jou: zei ik tegen Said.

Eind.

Man zoekt vrouw om hem gelukkig te maken is een sfeerschets van een Marokkaanse jongen in een land zonder kaftans en korans in het straatbeeld. Hij voelt zich nergens thuis; hij zit met zijn benen aan een kudde koeien gebonden en met zijn armen aan een kudde kamelen. Elke pagina is doordrenkt van heimwee, maar ook van vrouwen, Nokia’s en het deurbeleid van Nederlandse discotheken.

De hoofdpersoon van Man zoekt vrouw om hem gelukkig te maken, een talentvol, aanstormend schrijver, zoekt naar literaire erkenning, gebruikmakend van een soepel subsidiebeleid en de zucht van uitgevers naar allochtone schrijvers. Tijdens deze zoektocht komt hij, samen met sportschoolfanaat Ashraf, terecht in de Dordogne en raakt hij haast betrokken bij de Heilige Oorlog in Afghanistan. Maar de rode draad wordt gevormd door de hemelsmooie Najoua, die hem verlaten heeft en die ervoor zal zorgen dat op zijn grafsteen zal staan: ‘Yusef al Halal’ en daaronder: ‘Kapot’.

Yusef el Halal werd in 1978 geboren in Bouznika, Marokko. Op zijn derde verhuisde zijn familie naar Nederland. Hij publiceerde verhalen in De Brakke Hond, Hollands Maandblad en Passionate en won onder andere de Rotterdamse verhalenwedstrijd Write Now! en de Phenix-essay-prijs 2003. Hij had een bliksemcarrière als columnist van De Standaard. Man zoekt vrouw om hem gelukkig te maken is zijn debuut.

In de zomer van 2003 stond de jonge Marokkaanse schrijver Yusef el Halal op de stoep van Singel 262 in Amsterdam. Hij had zijn eerste manuscript bij zich. En zijn kornuiten: Adil en Mehmed. Ze eisten een gesprek. Nu, ruim een halfjaar later, verschijnt het debuut van Yusef el Halal.

Ga naar Passionate om een fragment van het boek te lezen.

Titel: Man zoekt vrouw

Sub Titel: Om hem gelukkig te maken

Schrijver: Yusef el Halal

Pseudoniem voor:

  • Ernest van der Kwast
  • Steven Verhelst
  • Ronald Giphart
  • Ingmar Heytze
  • Jacob van Duijn

Druk: 1ste

ISBN: 9038831145

NUR: 301

Jaar: 2004

Uitgever: Nijgh & Van Ditmar

Omslag: Studio Ron van Roon

Gewicht: 236 gram

Afmetingen: 200 x 200 x 127 mm

Pagina’s: 192

Bijzonderheden: opgedragen aan Najoua

In Wikipedia staat: Ernst van der Kwast was ook verantwoordelijk voor de verhalenbundel Man zoekt vrouw om hem gelukkig te maken (2003), die hij onder het pseudoniem Yusef el Halal publiceerde met een groep collega-schrijvers (waaronder Steven Verhelst, Ronald Giphart, Ingmar Heytze en Jacob van Duijn).

Dit boek kwam mede tot stand dankzij een stipendium van de Rotterdamse Kunststichting

Type: Paperback

Inhoud:

  • Geweigerd
  • Brief uit het Arabisch vertaald
  • Man zoekt vrouw om hem gelukkig te maken
  • Twee Marokkanen en een boot (Geschreven door Ronald Giphart)
  • Verhaal zonder grap
  • Kapot
  • De prins van Perzië
  • Waarom ik?
  • Rambo’s
  • Geef jezelf uit
  • Hymne in mijn hoofd
  • Marokkaanse culturele avond
  • De heuvels van Mekka (Geschreven door Ronald Giphart)
  • Ik wou dat ik overal blij mee was
  • Gele leem in zuiver goud
  • Urk
  • De stem van mijn moeder
  • Brief naast een lichaam gevonden
  • Epiloog – Het paard